Bij het RIF Stedelijke Vergroening is de student aan zet
#Nieuws #RIF #Artikel
Een stad bestaat tegenwoordig niet langer uit een hoop steen en beton, nee, bebouwing en groen zijn zorgvuldig met elkaar verweven. Want los van het feit dat mensen zich prettiger voelen tussen bomen en planten, verbetert groen de leefkwaliteit in een gebouwde omgeving in veel opzichten: het zorgt ervoor dat water beter kan afvloeien en het beperkt de opwarming van de stad. Meer groen dus. En daarmee groeit niet alleen de vraag naar hoveniers en groenvoorzieners maar ook naar aanvullend opgeleide groenmedewerkers. Die er nauwelijks zijn. Beroepsopleider Curio nam daarom het initiatief om met steun van het RIF het onderwijs beter te laten aansluiten op de groensector van West-Brabant. Bob Schalken en Ardjan van Straaten vertellen hoe de pps Stedelijke Vergroening studenten enthousiast maakt voor de groene sector.
Kunnen jullie nog even vertellen over de aanleiding om een RIF-subsidie aan te vragen?
Bob: “We waren bij Curio al met projecten voor studenten aan het experimenteren, hoe we ze samen met de regio en het bedrijfsleven real time in real life konden uitvoeren. Om dat te realiseren wilden we de samenwerking met de betrokken bedrijven intensiveren en daarbij ook nog het thema leefbaarheid van een stedelijk gebied op de agenda zetten. Een jaar of vier geleden hadden we er echt het momentum voor dankzij een reeks hete zomers met vochttekort. Het klimaat kreeg toen een steeds belangrijkere stem, zowel in Europa als in de landelijke politiek. Ook organisaties in de regio waren zoekende: hoe kunnen we dit probleem aanpakken en er meer kansen voor zien? Dat gegeven sloot prachtig aan op onze ambitie om vernieuwend onderwijs samen met de regio op te zetten. Het mooie van dit verhaal is dat we niet op nul begonnen. De relatie met bedrijven hadden we namelijk al opgebouwd. Het enige dat we toegevoegd hebben is het vernieuwende thema dat we met steun van het RIF veel scherper op de agenda hebben gezet. En zo geschiedde.”
Dit RIF-project omvat vijf actielijnen. Kun je ze toelichten?
Ardjan: “De eerste twee actielijnen variëren van het inrichten tot het uitvoeren van de projecten. Kijk vroeger werd er tegen studenten gezegd: ‘maak maar eventjes een overkapping’. Dat werd dan hier op het schoolterrein gedaan. Als de student klaar was kwam een docent langs, die gaf feedback en vervolgens kon het weer uit elkaar gehaald worden. Nu gaan studenten samen met een opdrachtgever en een hoveniersbedrijf naar een klant of een locatie toe waar ze iets blijvends maken. Apetrots zijn ze dan, dat ze tegen hun ouders en vrienden kunnen zeggen: ‘kijk eens, dat heb ik ontworpen, dat park heb ik aangelegd, ik heb die speeltuin gemaakt.’ Dat zorgt ervoor dat wat ze doen veel beter blijft hangen, veel meer leeft.
Bij de derde actielijn denken we samen met bedrijven en overheid na over het onderwijs van de toekomst. Welke kennis hebben we dan nodig? En dat wordt dan opgezocht, ontdekt en opgeschreven. We koppelen er projecten aan en vervolgens bedden we het in in het onderwijs.
De vierde actielijn is PR waarbij we de echte betekenis van groen onder de aandacht brengen, dat het veel meer is dan wat schoffelen en snoeien. En dat laten we zien op markten en beurzen bij scholen. En de vijfde actielijn is het professionaliseren van de medewerkers.”
Jullie studenten hebben de naam heel zelfstandig te zijn, en trots op hun vak. En zich ook verantwoordelijk te voelen voor de goede sfeer binnen de opleiding en de manier waarop die is ingericht. Hoe hebben jullie dat voor elkaar gekregen?
Bob: “Ja, dat is een hele leuke. In de opleiding Urban Green Development die we aan het doorontwikkelen zijn kun je als student alle kanten op, van de ontwikkeling van duurzame oplossingen voor op het dak, tot aan bij de gemeente werken of een groep ecologen of duurzaamheidstransities begeleiden. Wat onze opleiding zo populair maakt is dat de student zelf zijn of haar leervraag formuleert. Op basis daarvan zoekt hij of zij een stagebedrijf uit of bepaalt hij/zij in welke richting hij de projecten kiest. Dus studenten nemen de zelf de verantwoording voor hun ontwikkeling. En natuurlijk begeleiden we ze daarbij. Ze zitten ook bij elkaar in projecten, er is een soort natuurlijke kruisbestuiving van derde naar tweede naar eerstejaars. Ze zien van elkaar wat er allemaal te doen is, waar je naartoe gaat, daar worden ze enthousiast van. We geven hier geen klassiek onderwijs met ‘ga zitten hier is je boek, kijk op bladzijde 33 opdracht 2’. Nee, ze moeten zelf op pad voor een project. In het begin dachten we nog dat we hier op locatie een map met losse eenvoudig uit te voeren projecten moesten hebben. Maar bedrijven dragen zelf de projecten aan. Ze benaderen ons van alle kanten: kom eens bij ons kijken. En dat gaat maar door, ’s avonds, in de weekenden, tijdens de vakanties. De studenten zijn zo enthousiast over hun werk dat ze met plezier doorgaan in de avonden en de weekenden.
We hebben hier studenten met heel uiteenlopende vooropleidingen, variërend van vmbo-praktijkscholen tot aan derdejaars hbo-studenten of studenten van het hoger agrarisch onderwijs die geen feeling hadden met het onderwijs dat ze daar kregen. En ze willen het allemaal op deze manier doen. Dat is het dus.”
Gebruiken jullie de studenten dan ook als ambassadeurs om andere leerlingen binnen te halen?
Ardjan: “Ja dat doen we inderdaad. Onze studenten hebben nu een nieuwe challenge gekregen, namelijk dat zij zichzelf moeten presenteren op hun oude school. Ze nemen dan een beleefbox mee, een doos met een opdracht en alle attributen die je nodig hebt om die opdracht te vervullen. En zo proberen we komende studenten te enthousiasmeren om voor deze opleiding te kiezen. Als het goed werkt willen we het uitbreiden naar de bedrijven, dat ook zij een presentatie houden bij scholen.”
Hoe onderhoud je de relatie met de bedrijven, hoe zorg je ervoor dat ze betrokken blijven?
“Onze RIF bestaat naast ons uit zeven bedrijven, inclusief de gemeente Breda waarmee we dit project hebben opgezet. De lijntjes zijn altijd kort, de contacten zijn snel gelegd. We hebben om de acht weken een uur contact waarin we elkaar bijpraten over de stand van zaken. Uiteraard mag het bedrijf zichzelf presenteren aan iedere nieuwe lichting studenten. Voor beide partijen is dat een win-win situatie. Verder benaderen ze ons voor van alles en nog wat. Dan krijg ik bijvoorbeeld een telefoontje, ‘wij beginnen volgende week in Breda, misschien interessant voor jullie om eens te komen kijken of kunnen wij anders eens een gastles geven over wat wij daar aan het doen zijn.’ Nou kom maar door. Als wij dan toevallig een challenge hebben die daarmee te maken heeft, hebben we gelijk een praktijklocatie. En dat gebeurt omdat de lijntjes zo kort zijn. Dus omdat we continu op de hoogte zijn van wat er allemaal speelt hebben we een legio aan mogelijkheden waar we met de studenten naartoe kunnen gaan.
De groep waarmee we samenwerken is heel stabiel en loyaal aan elkaar en aan het plan waarmee we zijn begonnen. Want de bedrijven weten precies waar ze ja tegen hebben gezegd. Ze weten dat ze er niks aan verdienen en dat al het geld naar het onderwijs gaat. Waar ze het voor doen is dat zij een grotere kans hebben op een stagiair, de mogelijk toekomstige werknemer. Die investering leveren ze maar al te graag. En dat de gemeente het belangrijk vindt werkt ook, want de gemeente is weer een grote opdrachtgever van de bedrijven. Zo’n commitment werkt gewoon fijn samen.”
Zijn die zeven bedrijven bij de studenten ook allemaal even veel in trek? Of is de één populairder dan de ander?
Bob: “Nou elk bedrijf heeft natuurlijk zijn eigen identiteit. Maar het mooie is dat ze allemaal breed georiënteerd zijn. Het zijn hele grote spelers. In principe kunnen de studenten voor elk onderdeel van hun studie bij die zeven partners terecht. Maar het hoeft niet, we verplichten ze niet. Kijk, studenten moeten hun keuze baseren op de kwaliteit van het bedrijf zelf, dat blijven we ze ook vertellen. En als je het als bedrijf dan niet goed genoeg doet, dan moet je voornamelijk in de spiegel kijken en niet hard gaan roepen.”