Uitvoeringsvormen en contextrijke infrastructuur

Alle contextrijke infrastructuren hebben met elkaar gemeen dat ze een plek zijn waar de verschillende partners elkaar kunnen ontmoeten, experimenteren, leren, onderzoeken en co-creëren. De uitvoeringsvorm kan sterk verschillen per pps en meestal heeft een pps verschillende vormen van contextrijke omgevingen. We kunnen een onderscheid maken in de volgende hoofdvormen:

Centraal
Er is sprake van een fysieke locatie waar alle apparatuur samengebracht is op een plek. Voorbeelden hiervan zijn campussen en fieldlabs. Deze locaties kunnen zich bevinden op het terrein van een onderwijsinstelling maar kunnen ook op een andere plek in de regio zijn gevestigd of onderdeel zijn van een grotere regionale campus. Daarnaast zijn er verschillende eigendomsvormen. De campus of fieldlab heeft meestal een onafhankelijke (juridische) entiteit en de partners verschaffen de middelen zowel in cash als in-kind (bv. door (in bruikleen) geven van apparatuur of leveren van mensen voor beheer, facility-, project-, programma- en community management). Als de locatie binnen een onderwijsinstelling gevestigd is, dan is vaak de onderwijsinstelling eigenaar van de faciliteiten.

De kosten van een campus zijn hoog. De kosten omvatten niet alleen de opstartkosten, maar ook de kosten van de voor beheer, facility-, project-, programma- en community management. Daarnaast veroudert apparatuur door de technologische ontwikkelingen snel en zijn grote investeringen nodig om de apparatuur en de faciliteiten up-to-date te houden.

Decentraal of gedistribueerd
Uitvoeringslocaties van partners verspreid over een regio, vormen tezamen de contextrijke infrastructuur. Het beschikbaar stellen van de locaties door de partners is de eerste stap. Voor elke locatie op de kaart moet een aanbod ontwikkeld worden om te voorkomen dat het blijft bij leuke en interessante excursies. Dit vraagt ook om begeleiding ter plaatse. Middelen en capaciteit zijn nodig voor matchmaking, programmering, onderhoud, exploitatie en doorontwikkeling van de gedistribueerde infrastructuur. Om te voorkomen dat de bedrijven door de bomen het bos niet meer zien, is een ‘campuskaart’ met programmering nodig die vraag en aanbod aan elkaar koppelt. Een mooi voorbeeld hiervan is VTI met ‘Hoe werkt mijn stad: de stad als leslokaal’. Vaak is er een mengvorm van een centraal en decentraal model: een centrale locatie met satellieten.

Virtueel of Digitaal
Digitale scholing, zeker ook door COVID-19, wordt steeds belangrijker. Dit vraagt om een goede en veilige digitale infrastructuur. E-learning is meer dan digitaliseren van lesmateriaal: het vraagt om andere vormen van onderwijs. Een voorbeeld daarvan is microlearning. Microlearnings zijn kleine digitale leereenheden. Ze bestaan uit kennis en expertise (van binnen en buiten je bedrijf) die zijn omgezet in video’s, teksten, afbeeldingen of audioclips. De leerstof is opgeknipt in kleine brokjes, wat het opnemen van kennis behapbaar maakt. Door de micro-learnings aan te bieden op een (bestaand) digitaal leerplatform of in een app, kunnen je medewerkers er makkelijk bij en zijn de ontwikkelkosten lager. Een andere voorbeeld is het inzetten van spelelementen (gamification). Digitale tools maakt het mogelijk om veel meer spelelementen toe te voegen aan het leren en werken. Spelelementen zijn uitermate geschikt om medewerkers te stimuleren te blijven leren, hun gedrag te veranderen of zich bewust te worden van nieuwe ontwikkelingen of (veiligheids)risico’s.

Een digitale infrastructuur is niet alleen belangrijk voor e-learning maar ook voor onderzoek en innovatie. Het zorgt ervoor dat informatie snel gedeeld kan worden en versnelt de kennisdisseminatie. Een voorbeeld is het ontstaan van digitale leergemeenschappen voor medewerkers van verschillende bedrijven.

Interessante bronnen